HOOFDSTUK 2.2. MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR GELUID EN BELEIDSTAKEN TER ZAKE

Art. 2.2.0.1.

De milieukwaliteitsnormen voor geluid worden vastgesteld in uitvoering van de wet van 18 juli 1973 op de geluidshinder.

Afdeling 2.2.1. Milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid in open lucht

Art. 2.2.1.1.

De in bijlage 2.2.1. aangegeven waarden in dB(A) gelden als milieukwaliteitsnormen voor het L A95,1h -niveau van het omgevingsgeluid in open lucht.

Ter beoordeling van het geluid van inrichtingen gelden deze waarden in dB(A) als richtwaarden waaraan het specifieke geluid van een inrichting wordt getoetst.

Afdeling 2.2.2. Richtwaarden voor binnenshuis waargenomen geluid

Art. 2.2.2.2.

Ter beoordeling van het geluid van inrichtingen die een gemene muur en/of vloer hebben met bewoonde vertrekken gelden de in bijlage 2.2.2. aangegegeven waarden in dB(A) als richtwaarden voor binnenshuis waaraan het specifieke geluid van een inrichting wordt getoetst.

HOOFDSTUK 4.5. BEHEERSING VAN GELUIDSHINDER

Afdeling 4.5.1. Algemene bepalingen

Art. 4.5.1.1.

De exploitant treft ter naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk, de nodige maatregelen om de geluidsproduktie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken. Naargelang van de omstandigheden en technologisch verantwoorde mogelijkheden volgens de huidige stand van de techniek wordt hierbij gebruik gemaakt van een oordeelkundige (her)schikking van de geluidsbronnen, geluidsarme installaties en toestellen, geluidsisolatie en/of -absorptie en/of -afscherming.

Afdeling 4.5.2. Voorwaarden voor nieuwe inrichtingen van klasse 1 en 2 en voor aanzienlijke veranderingen van bestaande inrichtingen van klasse 1 en 2

Art. 4.5.2.1.

§1. L A95,1h van het oorspronkelijke omgevingsgeluid is gelijk aan of hoger dan de richtwaarde van bijlage 2.2.1. bij dit besluit

Het specifieke geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting of door het geheel, respectievelijk door het onderdeel van een bestaande inrichting dat het voorwerp van een aanzienlijke verandering heeft uitgemaakt, moet beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijke omgevingsgeluid verminderd met 5 dB(A) enerzijds alsmede tot de in bijlage 2.2.1. bij dit besluit bepaalde richtwaarden anderzijds.

§2. L A95,1h van het oorspronkelijke omgevingsgeluid is lager dan de richtwaarden in de gebieden onder 1°, 4°, 6° of 7° van de bijlage 2.2.1. bij dit besluit.

Het specifieke geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting of door het geheel, respectievelijk door het onderdeel van een bestaande inrichting dat het voorwerp van een aanzienlijke verandering heeft uitgemaakt, moet beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijke omgevingsgeluid enerzijds en tot de in bijlage 2.2.1. bij dit besluit bepaalde richtwaarde verminderd met 5 dB(A) anderzijds.

§3. L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid is lager dan de richtwaarden in de gebieden onder 2°, 3°, 5° of 8° van de bijlage 2.2.1. bij dit besluit.

Het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting of door het geheel, respectievelijk door het onderdeel van een bestaande inrichting dat het voorwerp van een aanzienlijke verandering heeft uitgemaakt, moet beperkt worden tot de in bijlage 2.2.1. bij dit besluit bepaalde richtwaarde verminderd met 5 dB(A).

§4. Onverminderd de bepalingen van de §§1, 2 en 3 van dit artikel moeten nieuwe inrichtingen van klasse 1 of 2, alsmede aanzienlijke veranderingen van bestaande inrichtingen van klasse 1 of 2 waarvan de activiteiten plaats vinden in gebouwen die een gemene muur en/of vloer hebben met bewoonde vertrekken voldoen aan volgende bepalingen:

Het specifieke geluid van de inrichting gemeten in de bewoonde vertrekken, waarvan vensters en deuren gesloten zijn, dient beperkt te worden tot de in bijlage 2.2.2. bij dit besluit bepaalde richtwaarden verminderd met 3 dB(A).

§5. In geval dat het specifieke geluid van een inrichting een sterk fluctuerend, intermitterend, incidenteel of impulsachtig karakter vertoont, kan in de milieuvergunning een bovengrens aan dit specifieke geluid worden opgelegd.

Het opleggen van eisen aan de maximaal toelaatbare geluidsniveaus moet gekoppeld worden aan de aard van het specifieke geluid; in de gevallen waar L sp uitgedrukt wordt in grootheden als L A95,1h waarbij de geluidsemissie en/of -immissie gekenmerkt wordt door een regelmatig verloop (stabiel geluid) is het niet vereist bovengrenzen op te leggen.

In de gevallen waar het gemeten geluid een tonaal karakter heeft en indien uit een tertsbandanalyse blijkt dat een band 5 dB of meer uitsteekt boven de waarde van beide aanliggende banden moet een correctie van 5 toegevoegd worden om het specifiek geluid te bekomen. Indien de tonale componenten hoorbaar zijn maar slechts kunnen aangetoond worden door een smalbandanalyse wordt de correctie beperkt tot 2. In geval van muziekgeluid evenwel wordt steeds een correctie van 5 toegevoegd om het specifieke geluid te bekomen.

In de gevallen waar het specifieke geluid een sterkt fluctuerend, intermitterend, incidenteel of impulsachtig karakter heeft, is het wenselijk een bovengrens aan de geluidsimmissie op te leggen; het verschil tussen het maximale niveau, gemeten volgens de snelle tijdsweging, en het L Aeq,T kan worden beperkt tot de volgende waarden, afhankelijk van de periode van het etmaal:

bij sterk fluctuerend geluid

LA,max - LAeq,dag <= 15 dB(A)

LA,max - LAeq,avond <= 10 dB(A)

LA,max - LAeq,nacht <= 10 dB(A)

bij intermitterend geluid

LA,max - LAres,dag of LA95,dag <= 15 dB(A)

LA,max - LAres,avond of LA95,avond <= 10 dB(A)

LA,max - LAres,nacht of LA95,nacht <= 10 dB(A)

bij impulsachtig geluid (met en zonder typische buitenactiviteiten zoals laden en lossen)

LA,max - LAeq,dag <= 20 dB(A)

LA,max - LAeq,avond <= 15 dB(A)

LA,max - LAeq,nacht <= 15 dB(A)

bij incidenteel geluid

LA,max of LAeq,Tv - LAeq,dag <= 20 dB(A)

LA,max of LAeq,Tv - LAeq,avond <= 10 dB(A)

LA,max of LAeq,Tv - LAeq,nacht <= 10 dB(A)

met Tv de duur van de incidentele verhoging.

§6. De exploitant dient op schriftelijk verzoek van de toezichthoudende ambtenaren of overeenkomstig de bijzondere voorwaarden die in dit verband in de

vergunning kunnen worden opgelegd, aan te tonen, zo nodig aan de hand van het in artikel 4.5.3.1. bedoelde volledig akoestisch onderzoek, dat de

voorwaarden in de §§1 tot en met 5 van dit artikel worden nageleefd.

Afdeling 4.5.3. Voorwaarden voor bestaande inrichtingen van 1ste en 2de klasse

Art. 4.5.3.1.

§1. In de gevallen dat de exploitatie van de inrichting(en) aanleiding geeft tot ernstige klachten wegens geluidshinder en in zoverre volgens een beperkt akoestisch onderzoek een door de inrichting veroorzaakte overschrijding van de in bijlage 2.2.1. bij dit besluit bepaalde richtwaarden wordt vastgesteld, kan de toezichthoudende ambtenaar de exploitant verplichten tot uitvoering van een volledig akoestisch onderzoek en dit op kosten van de exploitant(en).

Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 4.5.2. bij dit besluit en bepaalt de bijdrage van de inrichting of, in voorkomend geval van elke inrichting tot voormelde overschrijding.

§2. Indien het volledig akoestische onderzoek bedoeld in §1 van dit artikel uitwijst dat het specifieke geluid voortgebracht door de inrichting(en) de in bijlage 2.2.1. bij dit besluit bedoelde richtwaarde met 10 dB(A) of meer overschrijdt, moet(en) de exploitant(en) van de betrokken inrichting(en) op zijn(hun) kosten een saneringsplan opstellen en uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4.5.3. bij dit besluit.

§3. Indien het volledig akoestische onderzoek bedoeld in §1 van dit artikel uitwijst dat het specifieke geluid voortgebracht door de inrichting(en) de in bijlage 2.2.1. bij dit besluit bepaalde richtwaarden met minder dan 10 dB(A) overschrijdt, kan de vergunningverlenende overheid, op eensluidend advies van de Afdeling Milieuvergunningen voor de inrichtingen van de 1ste klasse en van de Afdeling Milieuvergunningen en van de bevoegde gemeentelijke milieudienst voor inrichtingen van de 2de klasse, een saneringsplan ter uitvoering opleggen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4.5.3. bij dit besluit.

§4. Onverminderd de bepalingen van de §§1, 2 en 3 van dit artikel wordt het specifieke geluid van bestaande inrichtingen van klasse 1 of 2 waarvan de activiteiten plaatsvinden in gebouwen die een gemene muur en/of vloer hebben met bewoonde vertrekken zodanig beperkt dat de richtwaarden van bijlage 2.2.2. bij dit besluit zo goed mogelijk worden benaderd, rekening houdend met de bepalingen van artikel 4.5.1.1. van dit besluit en met gebruik van de best beschikbare technieken.

Het specifieke geluid van de inrichting wordt gemeten in de bewoonde vertrekken, waarvan vensters en deuren gesloten zijn.

Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning moet het specifieke geluid van de inrichting voldoen aan de bepalingen van deze paragraaf uiterlijk binnen een termijn van 2 jaar vanaf de datum van in werking treden van dit besluit.

§5. In geval het specifieke geluid van een inrichting een intermitterend, incidenteel of impulsachtig karakter vertoont kan in de milieuvergunning een bovengrens aan dit specifieke geluid worden opgelegd, overeenkomstig het bepaald in art. 4.5.2.1. §5.

§6. Bij overtreding van de in de milieuvergunning overeenkomstig artikel 4.5.5.1. opgelegde bijzondere voorwaarden kan de vergunningverlenende overheid, op eensluidend advies van de Afdeling Milieuvergunningen, voor de inrichtingen van de 1ste klasse en van de Afdeling Milieuvergunningen en de bevoegde gemeentelijke milieudienst voor inrichtingen van de 2de klasse, een saneringsplan ter uitvoering opleggen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4.5.3. bij dit besluit.

Afeling 4.5.4. Voorwaarden voor inrichtingen van klasse 3

Art. 4.5.4.1.

§1. Het specifieke geluid van nieuwe inrichtingen alsmede van aanzienlijke veranderingen van bestaande inrichtingen mag op de in §3 of 4 van bijlage 4.5.1. bij dit besluit bepaalde meetpunten de met 5 dB(A) verminderde richtwaarde in bijlage 2.2.1. bij dit besluit niet overschrijden.

§2. Onverminderd de bepalingen van §1 van dit artikel moet het specifiek geluid van nieuwe inrichtingen alsmede van aanzienlijke veranderingen van bestaande inrichtingen waarvan de activiteiten plaatsvinden in gebouwen die een gemene muur en/of vloer hebben met bewoonde vertrekken voldoen aan de volgende bepaling: het specifieke geluid gemeten in de bewoonde vertrekken, waarvan vensters en deuren gesloten zijn, dient beperkt te worden tot de in bijlage 2.2.2. bij dit besluit bepaalde richtwaarden verminderd met 3 dB(A).

§3. Het specifiek geluid van bestaande inrichtingen wordt op de in §3 of 4 van bijlage 4.5.1. bij dit besluit bepaalde meetpunten zodanig beperkt dat de richtwaarde in bijlage 2.2.1. bij dit besluit zo goed mogelijk wordt benaderd, rekening houdend met de bepalingen van artikel 4.5.1.1. en met gebruik van de best beschikbare technieken.

§4. Onverminderd de bepalingen van §3 van dit artikel wordt het specifieke geluid van bestaande inrichtingen die een gemene muur en/of vloer hebben met bewoonde vertrekken zodanig beperkt dat de richtwaarden van bijlage 2.2.2. bij dit besluit zo goed mogelijk worden benaderd rekening houdend met de bepalingen van artikel 4.5.1.1. van dit besluit en met gebruik van de best beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengt.

§5. Het specifieke geluid van de bestaande inrichtingen moet uiterlijk binnen een termijn van 3 jaar vanaf de datum van in werking treden van dit besluit voldoen aan de bepalingen van de §§3 en 4 van dit artikel.

Afdeling 4.5.5. Bijzondere voorwaarden

Art. 4.5.5.1.

§1. De vergunningverlenende overheid kan strengere grenswaarden en meetomstandigheden opleggen voor het specifieke geluid voortgebracht door inrichtingen van klasse 1 of 2 gelegen in de nabijheid van stiltebehoevende instellingen of zones, zoals bejaardentehuizen, ziekenhuizen, scholen, natuurreservaten, enz.

§2. De in §1 van dit artikel bedoelde grenswaarden kunnen ofwel buitenshuis ofwel, in geval van inrichtingen waarvan de activiteiten plaatsvinden in gebouwen die een gemene muur en/of vloer hebben met bewoonde vertrekken binnenshuis worden opgelegd en dit zowel voor overdag, 's avonds als 's nachts.

§3. In geval dat het specifieke geluid van een inrichting een intermitterend, incidenteel of impulsachtig karakter vertoont kunnen strengere grenswaarden aan dit specifieke geluid worden opgelegd in de nabijheid van de in §1 van dit artikel bedoelde stiltebehoevende instellingen of zones.

 

RUG - INTEC

auteurs : Siska Pottie, Pieter Vandaele  

gewijzigd op 04/29/99

not reviewed