Om tegemoet te komen aan de verplichtingen opgelegd door de
E.E.G.-richtlijn inzake M.E.R. werd in het Vlaamse Gewest een voorlopige regeling
uitgewerkt bij diverse besluiten van de Vlaamse regering van 23 maart 1989. Voor de
industrie is vooral het B.Vl.R. van 23 maart 1989 houdende organisatie van de
milieu-effectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen van
belang.
Het B.Vl.R. onderwerpt 22 categorieën van inrichtingen, met verschillende onderrubrieken,
aan een M.E.R.. Het M.E.R. moet opgesteld worden vooraleer de milieuvergunning kan worden
toegekend.
De uit te voeren studie behelst:
- een beschrijving van het project
- eventueel een schets van alternatieven
- de belangrijkste milieu-effecten
- beschermingsmaatregelen
- moeilijkheden bij het opstellen van het rapport
- een tewerkstellingsrapport.
De studie moet worden opgesteld door een team bestaande uit bedrijfsinterne en
bedrijfsexterne deskundigen. Deze laatsten moeten erkend zijn door de Minister. De
samenstelling van het college moet vooraf goedgekeurd zijn door de Cel MER, Planning en
Promotie van AMINAL en het opgesteld rapport moet volledig en conform verklaard worden
vooraleer het samen met de vergunningsaanvraag ingediend kan worden.
Milieu-effectrapportage
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de
milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (Pb.L, 1985,
nr.175, sindsdien gewijzigd)
Doelstelling
Milieu-effectrapportering vindt zijn oorsprong in de V.S. Het beoogt preventief
milieubescherming te verwezenlijken door bepaalde projecten die belangrijke gevolgen
kunnen hebben voor het milieu aan een milieu-effectbeoordeling te onderwerpen vooraleer
een bestuursorgaan haar toestemming verleent aan het betrokken project.
Toepassingsgebied
De richtlijn betreffende de milieu-effectrapportage is van toepassing op openbare en
particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Voornaamste principes
Milieu-effectbeoordeling houdt in dat op passende wijze een identificatie, beschrijving
en beoordeling wordt gegeven van de directe en indirecte effecten van een project op mens,
dier en plant, bodem, water, lucht, klimaat en landschap, de onderlinge interactie, de
materiële goederen en het cultureel erfgoed.
Het rapport omvat:
- een beschrijving van het project,
- een schets van niet weerhouden alternatieven,
- de belangrijkste milieu-effecten van het project,
- de beschermende maatregelen,
- een niet-technische samenvatting,
- de technische leemten of ontbrekende kennis.
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het milieu-effectrapport berust bij de
initiatiefnemer. De overheid kan wel basisinformatie ter beschikking stellen. De
milieu-effectrapportering is een aanvulling en een middel ter coördinatie van
vergunningsprocedures. Voordat de vergunning(en) verleend worden moet het M.E.R. ter
beschikking gesteld worden aan de milieu- administraties, het publiek en eventueel derde
landen. In het kader van de vergunningsprocedure moet rekening gehouden worden met het
M.E.R., met de resultaten van de raadplegingen van milieu-administraties en de inspraak
van het publiek en, indien van toepassing, de grensoverschrijdende raadpleging van een
betrokken derde lidstaat. De beslissing moet worden gemotiveerd en gepubliceerd.
© INTEC, Universiteit Gent