De geluidskaartmethode is in wezen een combinatie van de Stubermethode en
van de Colenbrandermethode. Deze methode wordt vooral gebruikt voor industrieën die zijn
opgebouwd uit vele, min of meer los van elkaar staande, open installaties. Bij de
geluidskaartmethode wordt de emissie bepaald op basis van geluidsniveaumetingen op de
snijpunten van een min of meer regelmatig raster. Hierbij wordt gemeten in een vlak op een
vaste afstand van de grond. Het geluidsniveau wordt gemeten op de rasterpunten. Op basis
van deze meetresultaten wordt via interpolatie resultaten verkregen op een regelmatig
raster met kleinere rasterafstand. Op dit raster worden de punten van gelijk
geluidsdrukniveau met elkaar verbonden, wat resulteert in de typische contourenfiguur.De
berekening van het vermogen gebeurt dan door de contour rond de bronnen, te benaderen door
een cirkel (die in feite de omtrek is van een geprojecteerde halve bol op het meetvlak).
Het gemiddelde geluidsdrukniveau op de beschouwde contour wordt dan als gemiddelde
geluidsdrukniveau op deze cirkel genomen. Het vermogen wordt dan uiteindelijk bekomen door
een oppervlaktecorrectie toe te passen op het gemiddelde geluidsdrukniveau op de benaderde
halve sfeer. Er wordt een correctie voor de luchtabsorptie en voor de bodemabsorptie
toegepast.
Voor de geluidkaartmethode wordt de volgende vergelijking gebruikt:
+a_{lu}.r_{gem}+(4,8-%5Cfrac{h_{B}+h_{0}}{r_{gem}}(17+%5Cfrac{300}{r_{gem}})))
waarin
LWR: geluidvermogenniveau in dB(A)
Lp: gemiddeld geluiddrukniveau (LAeq,20s) op de contour in dB(A)
Sg: grondoppervlak binnen de contour in m2
l: omtrek van de in het meetvlak geprojecteerde benderende halve sfeer in m
alu: luchtabsorptie in dB/m
rgem: gemiddelde straal van de contour (=de straal van de benaderende sfeer)
in m
hB: bronhoogte in m
© INTEC, Universiteit Gent