Indien we de directiviteit van een geluidbron bepalen in een
anechoïsche halfruimte, beschouwen we het hard oppervlak (waarop de geluidbron geplaatst
is) als deeluitmakend van de geluidbron. T.o.v. een volledig anechoïsche ruimte :
 | is de geluidintensiteit in de anechoïsche halfruimte door de reflectie van de
geluidgolven dubbel zo groot ; |
 | is de directiviteitsfactor Q dus ook dubbel zo groot ; |
 | verhoogt de directiviteitsindex DI = 10 log Q dan met 10 log 2 = 3 dB. |
De directiviteitsindex DI in een gegeven richting q
is als volgt :
![DI=10\,\log{Q}=L_{p_{\theta}}-L_{p_m}+3\qquad\mbox{(uitgedrukt in [dB])} DI=10\,\log{Q}=L_{p_{\theta}}-L_{p_m}+3\qquad\mbox{(uitgedrukt in [dB])}](http://educinno.intec.ugent.be/latex/DI=10%5C,%5Clog{Q}=L_{p_{%5Ctheta}}-L_{p_m}+3%5Cqquad%5Cmbox{(uitgedrukt%20in[dB])})
Het ruimtelijk gemiddelde effectieve geluiddrukniveau Lpm
wordt hier bepaald door het meten van de geluiddrukniveaus in n meetpunten op een
half boloppervlak. T.o.v. de bepaling van DI in een volledig
anechoïsche ruimte, nemen hier zowel Lpq
als Lpm toe met 3 dB. Het verschil tussen beide blijft
gelijk. Dat verklaart de + 3 dB in bovenstaande formule voor DI in een
anechoïsche halfruimte. |