De referentiesituatie is gedefinieerd als de toestand
van het referentiegebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling.
Het is de situatie waarmee de geplande situatie vergeleken wordt om tot een duiding van de
milieueffecten te komen. Een correcte bepaling van de referentiesituatie is belangrijk,
daar de geplande toestand beoordeeld wordt ten opzichte van de referentiesituatie.
Een voor de hand liggende keuze voor de
referentiesituatie is de huidige situatie van het studiegebied. Er
dient echter opgemerkt te worden dat indien het akoestisch klimaat van de huidige situatie
reeds zeer ongunstig is en indien men deze situatie als referentiesituatie gebruikt voor
de effectenbeoordeling, de kwaliteitsbeoordeling van het milieu en van het akoestisch
klimaat in het bijzonder in feite over het hoofd gezien wordt. Om deze ongewenste
toestanden te vermijden is het noodzakelijk dat men in dergelijk geval de gewenste situatie als referentiesituatie
neemt.
Het akoestisch onderzoek van de bestaande situatie
wordt gerealiseerd met behulp van immissiemetingen ter hoogte van een geschikt
aantal meetpunten op een te verantwoorden wijze gekozen in de omgeving van de
inplantingsplaats.
Bij de keuze van de meetpunten wordt een onderscheid gemaakt tussen inrichtingen
(activiteiten) in een industriegebied en inrichtingen die niet in een industriezone
gelegen zijn. Voor inrichtingen die niet in een industriegebied gelegen zijn dient men
metingen uit te voeren in de nabijheid van bewoonde gebouwen vreemd aan de inrichting
gelegen binnen een straal van 200 m van de perceelsgrenzen van de inrichting. Bij
ontstentenis van bewoonde gebouwen binnen een straal van 200 m dienen metingen uitgevoerd
te worden op ongeveer 200 m van de perceelsgrenzen van de inrichting. Indien de inrichting
in een industriezone gelegen is, dienen naast de reeds vermelde metingen bijkomende
metingen uitgevoerd te worden in de nabijheid van bewoonde gebouwen gelegen binnen een
straal van 200 m van de grens van het industrieterein. Indien om technische redenen geen
metingen kunnen uitgevoerd worden op de vermelde afstanden dan dienen de geluidsniveaus op
de respectievelijke afstanden bepaald te worden op basis van equivalente metingen op
minstens één andere afstand.
Bij de aanvang van een volledig akoestisch onderzoek
voor een bepaalde inrichting gaat men best eerst na op het gewestplan in welk gebied de inrichting in
kwestie zich bevindt en welke gebieden (woongebieden, atuurgebieden, agrarische gebieden,
...) zich in de onmiddelijke omgeving van de exploitatie bevinden. Volgens de richtlijnen
voor de keuze van de meetpunten wordt in eerste instantie nagegaan waar het dichtst
bewoonde gebied is. Voor de keuze van de andere meetpunten worden de meest relevante
(kritische) (in woongebieden, natuurgebieden, landelijke gebieden, ..) richtingen
geselecteerd. Afhankelijk van de situatie worden drie tot zes relevante meetpunten
gekozen.
Indien de metingen kaderen in een MER, dienen de
erkende deskundigen vooraf een gemotiveerd voorstel te doen inzake de keuze van de
meetpunten. Indien het een inrichting klasse I betreft dient dit voorstel gestuurd te
worden naar de besturen Milieuvergunningen en Milieuinspectie. Voor inrichtingen klasse II
en III dient het voorstel gestuurd te worden naar de bevoegde gemeentelijke ambtenaar of,
bij ontstentenis van deze of bij betwisting, aan voorvermelde besturen.
Opgave:
Nevenstaande figuur is een kopie van de topografische kaart van het gebied
rond Dudzele. Het is de bedoeling om enkele geschikte meetpunten in de buurt van de
exploitatie onder studie (volgens VLAREM) te identificeren. Motiveer je keuze. Het
gewestplan kan online geconsulteerd worden op het volgende adres: http://www.vlm.be/oc/welt7.htm
Ter hoogte van de meetpunten wordt het heersende omgevingsgeluid statistisch
onderzocht. De weerhouden statistische parameters LAN,T omvatten minstens de LA95, 1h,
de LA50,1h de LA5,1h enLAeq, 1h voor elk uur
van het etmaal. Indien aangewezen en akoestisch verantwoord kunnen ook andere parameters
in de analyse betrokken worden en kan ook voor T afgeweken worden van de 1h-waarde.
De totale meetperiode wordt bepaald door de aard en
de duur van de werkomstandigheden van de betrokken inrichting, de atmosferische
omstandigheden en de aanwezigheid van andere storende geluidsbronnen. De meetperiode kan
zich uitstrekken over meerdere al dan niet op elkaar volgende dagen of delen van dagen.
Voor een volledig akoestisch onderzoek omvat de meetduur ten minste de normale dagelijkse
werkduur van de inrichting.
Indien over meerdere dagen wordt gemeten wordt voor elk uur van de beoordelingsperiode
het rekenkundig gemiddelde bepaald van de meetwaarden bekomen onder gelijkwaardige
bedrijfstoestanden en meetomstandigheden.
Voor de emissiemetingen dient voldaan te worden aan volgende voorwaarden:
de LAeq,T en de LAN,T dienen gemeten te worden met instelling van een snelle tijdsweging F
Het windscherm moet op de microfoon geplaatst worden
de microfoonposities moeten voldoen aan de voor de meting van buitenlawaai relevante
delen van punt 4 van de Belgische Norm NBN S 01-401 :
de metingen dienen uitgevoerd te worden onder representatieve werking van de inrichting
de metingen dienen uitgevoerd te worden onder representatieve geluidsoverdracht:
metingen mogen niet uitgevoerd worden bij neerslag en/of windsnelheden die hoger zijn dan
5 m/s.
de meetketen moet bestaan uit apparatuur die minstens voldoet
aan de eisen gesteld voor klasse 1-instrumenten in de Belgische Norm NBN C 97-122
(niet integrerende apparatuur) of aan de eisen gesteld in de IEC-publicatie 804
(integrerende apparatuur).
Voor elke meting of reeks van metingen dient de meetketen met behulp van een akoestische ijkbron worden geijkt.
Voor de karakterisatie van het omgevingsgeluid wordt
op basis van de valabele metingen (metingen zonder neerslag en bij windsnelheden lager dan
5 m/s) over verschillende dagen voor elk uur van de dag het rekenkundige gemiddelde
bepaald voor de meetwaarden bekomen onder gelijkwaardige omstandigheden. Dit wordt
geillustreerd met behulp van een voorbeeld.
Onderstaande tabel toont de ruwe data bekomen tijdens metingen over verschillende dagen
in een bepaald meetpunt gelegen in een woongebied gelegen op 1 km afstand van een
industriegebied (gebied 4 volgens VLAREM II). De eerste kolom toont de datum van de
meting. De tweede kolom toont het uur van de meting. De derde, vierde, vijfde, zesde kolom
tonen respectievelijk de gemeten LAeq,1h, de LA95,1h, de LA50,
1h en de LA5,1h. De zevende kolom toont de hoeveelheid neerslag. De achtste en
negende kolom tonen respectievelijk de windsnelheid (ws) en de windrichting (wr).
Uit deze data worden vervolgens de metingen bekomen bij windsnelheden
hoger dan 5 m/s en/of in perioden met neerslag geelimineerd (Indien de metingen niet
bruikbaar zijn worden ze in de tabel vervangen door WIND, RAIN of N.D. (dit staat voor NO
DATA.))
De valabele metingen van bv. de LA95,1h (waarden weergegeven in de vierde
kolom van voorgaande tabel) bekomen voor elk uur van de dag voor de verschillende dagen
worden weegegeven in nevenstaande tabel. Voor elk uur van het etmaal wordt het rekenkundig
gemiddelde bepaald.
Nevenstaande figuur toont het verloop van de gemeten LA95,1h en de
gemiddelde LA95,1h gedurende de dag.
Onderstaande figuur toont de gemeten LA95,1h
in functie van de windrichting. Deze informatie is belangrijk om na te gaan of de metingen
al dan niet plaats vonden bij een belastende windrichting voor het meetpunt in kwestie.
In een volgende stap bij de karakterisatie van het omgevingsgeluid wordt de vergeleken
met de richtwaarde voor het betreffende gebied. Hiertoe wordt van de gemeten LA95,1h
-waarden een gemiddelde waarde vastgelegd voor elke periode die de werkduur van de
betrokken inrichting geheel of gedeeltelijk bestrijkt. De gemiddelde waarden worden als
volgt bepaald:
Overdag:
het rekenkundig gemiddelde van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h
-meetwaarden tussen 7 en 19 uur
s Avonds: het rekenkundig gemiddelde van alle voor elk uur bepaalde LA95,1h
-meetwaarden tussen 19 en 22 uur
s Nachts: het rekenkundig gemiddelde van de laagste vier waarden van alle voor
elk uur bepaalde LA95,1h -meetwaarden tussen 22 en 7 uur
De dag-, avond- en nachtwaarden in het voorbeeld bedragen respectievelijk 41, 38 en 33
dBA
Opmerking:
Voor activiteiten die niet gedurende een volledig etmaal plaatsvinden kan het
akoestisch onderzoek van de bestaande situatie beperkt worden tot de beoordelingsperioden
(dag, avond of nacht) waarmee de duur van de activiteiten overlappen of gedeeltelijk
overlappen.
Indien aangewezen kunnen voor andere akoestische parameters op gelijkaardige wijze
gemiddelde waarden voor de dag, avond of de nacht worden bepaald.
De bekomen dag, avond en nachtwaarden worden vervolgens vergeleken met de
aangegeven richtwaarden richtwaarden(bijlage 2.2.1.
van VLAREM II) voor het betreffende gebied. Op die manier kan men het heersende
geluidsklimaat toetsen aan kwaliteitsdoelstellingen van het akoestisch klimaat.
Afhankelijk van het feit of de richtwaarden voor het betreffende gebied al dan niet
overschreden worden, dient een andere procedure gevolgd te worden voor de beoordeling van
het specifieke geluid veroorzaakt door de exploitatie onder studie (zie later: evaluatie
van het specifieke geluid. In het voorbeeld worden vervolgens de dag-, avond- en
nachtwaarden getoetst aan de richtwaarden voor het gebied in kwestie. Onderstaande tabel
toont deze evaluatie.
overdag
's avonds
's nachts
Richtwaarde VLAREM-gebied 4
45
40
35
Gemeten waarden
41
38
33
Evaluatie
geen overschreiding
geen overschreiding
geen overschreiding
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de richtwaarden voor het betreffende
gebied niet overschreden worden.